-
1 cultiver
cultiver [kuultievee]1 bebouwen2 kweken ⇒ telen, verbouwen3 ontwikkelen ⇒ beschaven, vormen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) bebouwen2) kweken, telen3) ontwikkelen, vormen4) onderhouden [relaties]2. se cultiverv -
2 développer
développer [deevloppee]4 uitpakken ⇒ uitvouwen, ontrollen1. v1) ontwikkelen2) uitbreiden3) uiteenzetten4) uitpakken2. se développerv -
3 dégager
dégager [deegaazĵee]3 opruimen♦voorbeelden:〈 informeel〉 dégage! • donder op!♦voorbeelden:1. v3) opruimen4) vrijlaten [hals, rug]5) verspreiden [gas, geur]6) vrijmaken [geld]7) inlossen [pand]8) afwijzen [verantwoordelijkheid]9) terugnemen [woord]10) trekken (uit) [lering]2. se dégagerv1) opklaren [lucht]2) leegstromen [straat]4) vrijkomen [geur, rook] -
4 décoller
décoller [deekollee]♦voorbeelden:il ne décolle pas d'ici • hij blijft hier maar plakkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 losgaan♦voorbeelden:1. v2) opstijgen (van) [vliegtuig]3) weggaan5) losmaken, losweken2. se décollerv -
5 évoluer
évoluer [eevolluu.ee]〈 werkwoord〉2 zich bewegen ⇒ rondgaan, (rond)draaien♦voorbeelden:v2) zich bewegen, rondgaan -
6 former
former [formee]1 vormen ⇒ maken, scheppen, voortbrengen2 opleiden ⇒ ontwikkelen, trainen♦voorbeelden:former l'idée de • het idee opvatten omformer un numéro de téléphone • een nummer kiezen, draaienformer la résolution de • het besluit nemen omformer une société • een maatschappij oprichten1. v1) vormen2) opleiden2. se formerv -
7 foisonner
foisonner (de, en) [fwaazonnee]〈 werkwoord〉1 een overvloed hebben (aan) ⇒ wemelen (van), krioelen (van), welig tieren (van) -
8 instruire
-
9 progresser
progresser [progressee]〈 werkwoord〉1 vooruitgaan ⇒ zich ontwikkelen, vorderen2 voortgaan ⇒ terrein winnen, vooruitkomenv1) vooruitgaan, vorderen2) voortgaan -
10 cheminer
-
11 dérouler
dérouler [deeroelee]1 afwinden ⇒ af-, ontrollen, afwikkelen2 zich afspelen ⇒ plaats vinden, verlopen♦voorbeelden:1. v1) afwinden, afwikkelen2) ontvouwen, ontwikkelen3) scrollen [computer]2. se déroulerv2) zich afspelen, plaats vinden -
12 révéler
-
13 produire
produire [prodŵier]2 opbrengen ⇒ (op)leveren, afwerpen3 veroorzaken ⇒ teweegbrengen, ten gevolge hebben4 overleggen ⇒ tonen, laten zien♦voorbeelden:1. v1) produceren2) opbrengen, afwerpen3) veroorzaken4) tonen, laten zien5) produceren [film]6) introduceren2. se produirev1) plaatsvinden2) optreden [acteur] -
14 hypertrophier
hypertrophier [iepertrofjee]2 〈 figuurlijk〉abnormaal doen ontwikkelen, doen toenemen -
15 différencier
-
16 sophistiquer
sophistiquer [soffiestiekee]1 soigneren ⇒ met veel aandacht, raffinement verzorgen
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский